wetten.nl - Regeling - Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen (2024)

4. Begrippenlijst en Taalverzorging

4.1. Begrippenlijst

Om te spreken over taal en taalverschijnselen is een beperkt aantal begrippen noodzakelijk. De meeste daarvan zijn aan het einde van het basisonderwijs wel aan de orde geweest (1F).

Kennis van deze begrippen bevordert het gesprek binnen en buiten het taalonderwijs over taal en taalverschijnselen: het gaat erom dat docenten (en leerlingen) bepaalde verschijnselen kunnen benoemen in contextrijke taalsituaties. Dat wil zeggen dat docenten deze termen moeten kunnen gebruiken in hun onderwijs in de vaardigheidsdomeinen.

Tabel 1: Niveaubeschrijvingen Begrippen Taal

1F

2F

Leestekens

Dubbele punt, punt, komma, puntkomma, uitroepteken, vraagteken, aanhalingsteken.

Trema, accent.

Woordsoorten

Zelfstandig naamwoord, werkwoord (klankvast, klankveranderend (zwak, sterk)), bijvoeglijk naamwoord.

Grammaticale kennis

Onderwerp, lijdend voorwerp, hoofdzin, bijzin, gezegde, persoonsvorm.

Lijdende en bedrijvende vorm, vragende vorm.

Testkennis

Standpunt, argument, feit, mening, tekstsoort en gespreksvormen, paragraaf.

Aanduidingen voor tekstsoorten en genres (ook: aanduidingen voor gespreksvormen), hoofdgedachte (van tekst), tekstthema.

Metatalige vormen: Woorden, zinnen en tekstfragmenten die informatie geven over de rest van de tekst (zoals signaalwoorden, prospectieve en retrospectieve tekstelementen in inleiding, samenvattende zin aan slot).

Stilistiek en semantiek

Betekenis, symbool, synoniem, context, letterlijk, figuurlijk, uitdrukking, spreekwoord, gezegde, moedertaal, tweede taal, vreemde taal, standaardtaal, dialect, meertalig, formeel en informeel taalgebruik, leenwoord.

hom*oniem, hom*ofoon, vakjargon, stilistische adequaatheid (publiekgericht), presentatiekenmerken (van mondelinge en schriftelijke tekst).

Morfologie

Woordvorm, woorddeel, samengesteld, voorvoegsel, achtervoegsel, lettergreep. Getal (meervoud/enkelvoud), tijd (tegenwoordig, verleden, voltooid, onvoltooid). Verkleinwoord, verschijningsvormen werkwoord (stam, infinitief, bijvoeglijk naamwoord).

Opmaak

Bladzijde, woord, zin, hoofdletter, uitspraak, titel, hoofdstuk, regel, lettertype, alinea, kopje.

Klanken

Articulatie, klemtoon, intonatie, spreekpauze.

Grammaticale begrippen voor werkwoordspelling

  • 1. Werkwoord;

  • 2. Tijd van het werkwoord (tegenwoordig en verleden, onvoltooid en voltooid);

  • 3. Getal: meervoud, enkelvoud;

  • 4. Eerste, tweede en derde persoon;

  • 5. Persoonsvorm;

  • 6. Voltooid deelwoord;

  • 7. Stam van het werkwoord;

  • 8. Hele werkwoord (infinitief);

  • 9. Onderwerp;

  • 10. Zwakke en sterke werkwoorden;

  • 11. Werkwoordelijk gezegde.

Regels

Regel voor overeenkomst in getal (onderwerp-persoonsvorm; referent-verwijswoord) en geslacht (referent-verwijswoord).

4.2. Taalverzorging

De vereiste kwaliteit van productief taalgebruik (spreken, schrijven) wordt steeds aangeduid bij de kenmerken van de taakuitvoering in die domeinen.

In dit domein van taalverzorging gaat het alleen om kennis van regels en begrippen die ten dienste staan van correct taalgebruik. Bij de niveaubepaling is steeds uitgegaan van volledige beheersing, dat wil zeggen, vrijwel automatische beheersing en bij uitzondering terugvallend op regelkennis in taalproductie, zoals in de domeinen schrijven en spreken beschreven. Regelkennis en toepassing in oefentaken gaat aan die beheersing vooraf. De niveaus geven een eindpunt aan: het verwerven van de regels tot een vrijwel automatische beheersing vergt veel leertijd. Het geleerde moet voortdurend in onderhoud zijn. Dat kan betekenen dat van tijd tot tijd nieuwe instructie en oefening gegeven moeten worden (opfrissen) en dat er zorgvuldig feedback gegeven dient te worden op schrijf- en spreekproducten door alle bij het onderwijs betrokkenen, docenten Nederlands en docenten van andere vakken.

4.3. Niveaubeschrijvingen

4.3.1. Spelling

Categorieën

Deze paragraaf bevat de categorieën van spellingsproblemen en -regels. De basis voor de spelling is kennis van de beschaafde uitspraak van het Nederlands («klankzuiver»):

  • 1. Klankzuivere woorden (wil, dier, maat, daar, moet, wesp, kalf etc.): woorden die in een standaard Nederlandse uitspraak geen alternatieve spelling toelaten.

  • 2. Klankambigue woorden: woorden die indien de klank gevolgd wordt fout gespeld zullen worden. Het gaat om algemene regels en dialectische bijzonderheden. Het zijn fouten die in de ene regio vaker zullen voorkomen dan in een andere:

    bodum (bodem), enugu (enige), flakbij (vlakbij), prijsen (prijzen), prongeluk (per ongeluk), srijf (schrijf), teminste; tuminste, tuminstu (tenminste), trugbetalen (terugbetalen).

  • 3. Spelambigue woorden zoals mouwen (mauwen), klijn (klein), dagt (dacht), antwoort (antwoord), direkt (direct). Het zijn woorden die op twee manieren gespeld kunnen worden, omdat de klank geen uitsluitsel geeft. Twee lettertekens representeren één klank (au/ou, d/t, ei/ij, ch/g, c/k).

Regels voor lettergreepgrenzen

  • 4. Regels voor verdubbeling en verenkeling op lettergreepgrenzen: ontsmetting, nummer, verstoppen, liggen, lopen, oversteken, haren.

  • 5. Afbreekregels (ge-trokken; getrok-ken, get-rokken, getrokk-en), als een samenspel van morfologische en spellingregels.

Regels voor woordgrenzen

  • 6. Aaneen- en losschrijven van woorden

    (autoweg, kwijtraakte, voor altijd).

Morfologische spelling

  • 7. Regel van gelijkvormigheid bij assimilatie: zakdoek in plaats van zaddoek.

  • 8. Meervoudsvorming

    • 8.1. -s na medeklinker, -a, -o, -u, -y, -e: (a) fuchsia’s, (b) cafés, (c) garages, meisjes

    • 8.2. -en (a) zonder en (b) met verdubbeling: latten (zelfstandig naamwoord), laten (werkwoord).

  • 9. Vorming van bijvoeglijk naamwoord

    • 9.1. -e (bij zelfstandig naamwoord in enkelvoud als meervoud), met mogelijk toepassing van andere regels (verenkeling/verdubbeling op lettergreepgrenzen). Ook bij bijvoeglijke naamwoorden afgeleid van werkwoorden

    • 9.2. Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden op -en: gouden, zilveren (zowel bij zelfstandig naamwoord in enkelvoud als meervoud).

  • 10. Vorming van verkleinwoord

    • 10.1. Basis + diminutief

    • 10.2. Uitzondering op verenkelings/verdubbelingsregel:

      verkleinwoord na open klinker: chocolaatje, cafeetje, parapluutje.

  • 11. Schrijfwijze van achtervoegsels (-heid, -lijk).

  • 12. ’s en -s: ‘s nachts, ’s Nachts (begin van een zin).

  • 13. Meervouds -n bij zelfstandig en bijvoeglijk gebruikte verwijzingen naar personen/niet personen: alle, vele, weinige, maar ook allen, weinigen, velen etc.

Regels voor de werkwoordspelling

  • 14. Persoonsvorm

    • 14.1. tegenwoordige tijd van werkwoorden met stam op -d

      • 14.1.1. enkelvoud: word(t)

        eerste persoon stellend en vragend (ik word/word ik)

        tweede persoon stellend en vragend (jij wordt/word jij)

        derde persoon enkelvoud stellend en vragend (hij wordt/wordt hij)

        wordt je broer, wordt jou de toegang ontzegd

        derde persoon, enkelvoud stellend en vragend bij werkwoorden met prefix (kans op verwarring met woordbeeld van voltooid deelwoord): hij beoordeelt (niet: beoordeeld)

      • 14.1.2. meervoud: worden, laten

    • 14.2. verleden tijd van zwakke werkwoorden met stam op -d of -t: (morfologische regel leidt tot verdubbeling van d/t, hoewel fonetisch niet nodig) antwoordde

    • 14.3. verleden tijd van sterke werkwoorden met stam op -d of -t

      enkelvoud: werd, liet

      meervoud: werden.

  • 15. Infinitief

    • 15.1. «Gewone» werkwoorden met stam op -d of -t: worden, laten

    • 15.2. Werkwoorden met stam op -d en -t die in de verleden tijd dd/tt krijgen: vergoeden, verplichten (verwisseling woordbeelden)

    • 15.3. Als 15.2, in bijvoeglijke bepalingen, in een omgeving met verleden tijd («de te verlichten straten waren niet afgesloten»).

  • 16. Voltooid deelwoord

    • 16.1. (per prefix), met kans op verwarring met woordbeeld persoonsvorm

      op -d: gebeurd, beoordeeld

      op -d: na een «valse» f (stam op v): geverfd

      op -d, na een «valse» s (stam op z): verhuisd

    • 16.2. op -den of -ten: geladen, gelaten

      in de omgeving van meervoud (de geladen wagens)

      in de omgeving van enkelvoud (de geladen wagen)

    • 16.3. op -d of -t, gebruikt als bijvoeglijk naamwoord: geparkeerde, geraakte, beschutte

      in de omgeving van enkelvoud/meervoud: de beschutte tuin/tuinen (bijvoeglijk naamwoord buigt niet met getal mee)

      in de omgeving van tegenwoordige/verleden tijd: hij zag/zij ziet verlichte straten.

Overige regels

  • 17. Schrijfwijze van tussenklanken -s en -e(n).

  • 18. Gebruik van trema en koppelteken.

4.3.2. Leestekens

  • 1. Hoofdletters en punten bij zinsmarkering.

  • 2. Vraagtekens, uitroeptekens en aanhalingstekens.

  • 3. Hoofdletters bij eigennaam en directe rede.

  • 4. Komma’s, dubbele punt.

4.4. Moeilijkheid

De moeilijkheid van spelling is op twee manieren te ordenen. Er zijn empirische gegevens over wat leerlingen einde BO kunnen (PPON) en toetsgegevens van brugklasleerlingen.1 Dat levert een overzicht van itemmoeilijkheden op, zoals gepresenteerd in het eerste rapport van de Expertgroep (2008). Spellingsproblemen kunnen ook in grotere klassen worden ondergebracht, zoals Schijf (2009) laat zien. Naast een zekere logische opeenvolging van klassen van problemen, speelt ook de frequentie waarin het te spellen woord verschijnt een rol. De «stomme e» bijvoorbeeld, in «stomme» wordt in het algemeen pas beheerst na groep4, maar zeer frequente woorden met een stomme «e» worden al in groep3 goed gespeld. Als ordening voor de spellingsproblemen gebruiken we een indeling in vijf klassen. Deze indeling wordt gebruikt bij het diagnosticeren van spellingvaardigheid.

  • 1. Alfabetisch: hier gaat het om het volgen van de beschaafde Nederlandse uitspraak: dezelfde klank heeft dezelfde letter. De basiskennis is de klank-tekenkoppeling, ook voor bijvoorbeeld oe, ui. Allofonen (v/f; z/s afwisseling) kunnen hierbij gerekend worden. Eind groep 3 wordt deze categorie beheerst.

  • 2. Orthografisch: hier gaat het om autonome regels over de grens van lettergrepen heen: woorden met sch, ng, nk, aai, ooi, oei, ch(t), -eeuw, -ieuw, -uw, -ee, de ë in ie of ieë, medeklinkerverdubbeling, open lettergrepen, kleefletters behoren tot deze categorie.

  • 3. Morfologisch: alle woorden die gevormd worden door de toevoeging van voor- of achtervoegsels zoals verkleinwoorden (-tje, -pje, -je), meervoudsvorming en achtervoegsels als (-ig, -heid, -teit, -lijk, -aard, -erd, -tie, -iaal/-eaal/-ieel/-ueel, -isch); ook: bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord. Woorden met ’s als meervoud. Alle woorden die gevormd worden door samenstellingen (assimilatieverschijnselen: voortdurend).

  • 4. Morfologisch, met gebruikmaking van syntactische kennis: werkwoordsspelling waarin persoon en getal van het onderwerp leidend is voor de spelling (persoonsvorm), de functie van het werkwoord moet worden bepaald (persoonsvorm, infinitief, voltooid deelwoord). hom*ofonen zijn hier de moeilijkste problemen (verhuisd/verhuist, beleeft/beleefd): kennis van de functie is hier noodzakelijk.

  • 5. Logografisch: vaststaande combinaties, die als zodanig gekend moeten worden (geen regelvorming): /zj/ geschreven als g (garage), open lettergreep /ie/ geschreven als -i-, woorden op -isch, /sj/ geschreven als -ch-, /oo/ geschreven als -au- of -ou-, /s/ geschreven als -c- voor i, ie en e; /ks/ geschreven als -x-, /oe/ geschreven als -ou-, woorden met -aise, -aire, /sj/ geschreven als -ci-, /ie/ geschreven als -y-, leenwoorden (team, jam, tram). Woorden met een trema, woorden voorafgegaan door ‘s.

In schema: zie tabel 2 op de volgende pagina

Tabel 2: Niveaus voor spelling, interpunctie en grammaticale begrippen voor werkwoordsspelling. Beheersing; 75% van alle leerlingen in de leeftijdsgroep/niveaugroep heeft een kans van 80% goed.

Spelling

1F

2F

3F

4F

1. Alfabetische spelling

+

2. Orthografische spelling

+

3. Morfologische spelling

Hieronder vallen de schrijfwijze van achtervoegsels, de meervoudsvorming, de verkleinwoordsvorming, regel van gelijkvormigheid bij assimilatie (zakdoek/zaddoek), vorming bijvoeglijk naamwoord

+

Moeilijke gevallen:

a) meervoud -s na klinker (meisjes, garages, fuchsia’s, cafés)

+

b) verkleinwoord na open klinker (parapluutje)

+

c) ’s in ’s ochtends

+

d) stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden op -en

+

e) meervouds -n bij zelfstandig gebruikte verwijzing (allen versus alle)

+

f) wel/niet -n in samengestelde woorden

+

4. Morfologische spelling op syntactische basis

Werkwoordspelling waarvan een deel zuiver morfologisch is, zoals tegenwoordige tijd meervoud, verleden tijd van werkwoorden met stam op -d (antwoordde(n)), hele werkwoord

+

Moeilijke gevallen:

Persoonsvorm

a) hom*ofone gevallen: tegenwoordige tijd stam op -d enkelvoud (hij wordt/word)

+

b) tegenwoordige tijd (klankvaste of zwakke) werkwoorden, enkelvoud

+

c) verleden tijd (klankvaste of zwakke) werkwoorden met stam op -d of -t

+

d) tegenwoordige tijd 2e persoon of 3e persoon achter de persoonsvorm (word jij ziek, wordt je broer, wordt je de toegang ontzegd)

+

e) met prefix, hom*ofoon met voltooid deelwoord (hij beoordeelt/beoordeeld)

+

Voltooid deelwoord

f) hom*ofone gevallen (verhuisd/verhuist)

+

5. Logografisch: geen regels, maar kennis van vaststaande combinatie tussen klank en teken zoals /sj/ geschreven als -ch-

+

6. Overige regels

a) spelambigue woorden

+

b) schrijfwijze van tussenklanken -s en -e(n)

+

c) gebruik van trema en koppelteken

+

Leestekens

1. Hoofdletters en punten

+

2. Vraagtekens, uitroeptekens en aanhalingstekens

+

3. Hoofdletters bij eigennaam en directe rede

+

4. Komma’s, dubbele punten

+

Overige regels

Afbreekregels

+

Aaneenschrijving en losschrijving (moeilijkste gevallen)

+

Grammaticale begrippen voor werkwoordsspelling

Werkwoord, tijd van het werkwoord, getal, persoon, persoonsvorm, voltooid deelwoord, stam, hele werkwoord, onderwerp, zwakke/sterke werkwoorden, werkwoordelijk gezegde, ‘kofschip‘

+

wetten.nl - Regeling - Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen (2024)
Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Pres. Lawanda Wiegand

Last Updated:

Views: 6242

Rating: 4 / 5 (51 voted)

Reviews: 82% of readers found this page helpful

Author information

Name: Pres. Lawanda Wiegand

Birthday: 1993-01-10

Address: Suite 391 6963 Ullrich Shore, Bellefort, WI 01350-7893

Phone: +6806610432415

Job: Dynamic Manufacturing Assistant

Hobby: amateur radio, Taekwondo, Wood carving, Parkour, Skateboarding, Running, Rafting

Introduction: My name is Pres. Lawanda Wiegand, I am a inquisitive, helpful, glamorous, cheerful, open, clever, innocent person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.